30.7.06

20 - Toen Arafat en zijn bende uit Jordanië werden verdreven

DE VERWOESTING VAN LIBANON

Voor de burgeroorlog waren er in Libanon vele dorpen waar christenen vreedzaam samenleefden met soennieten, sjiieten of Druzen. Maar behalve in Beiroet zelf waren er nergens dorpen of wijken waar druzen met andere moslims samenwoonden, of sjiieten met soennieten. Libanese christenen waren bekend om hun gastvrijheid en verdraagzaamheid. Zij maakten meestal geen bezwaar tegen een huwelijk van één van hun dochters met een moslim. Het omgekeerde kwam echter nooit voor: islamitische meisjes kregen van hun familie nooit de toelating met een christen te trouwen.

Zelfs in volle burgeroorlog, tussen '79 en '84 verschenen in Libanon meer boeken dan in alle andere Arabische landen samen. Het door de maronieten bestuurde Libanon was het enige Arabische land waar een bijna absolute persvrijheid heerste. Het was naast Israël ook de enige democratische staat in de regio. In Beiroet werden boeken gepubliceerd van christenen, communisten, fundamentalisten, alle soorten islamitische sekten en partijen die in de rest van Arabische wereld verboden waren. Heel veel Arabische literaire en politieke vernieuwingsbewegingen zijn in Beiroet ontstaan. Het was een oase van vrijheid en tolerantie in een woestijn van islamitische censuur en onverdraagzaamheid. Toen in 1948 honderdduizenden Palestijnse vluchtelingen in Libanon neerstreken werden zij door de christelijke gemeenschap met open armen ontvangen. Vele christenen boden hen onderdak. Christelijke scholen en kranten voerden acties ten gunste van de vluchtelingen. Caritatieve organisaties zamelden geld, kleren, tenten en voedsel voor hen in. Al deze humanitaire acties gingen uit van de maatschappelijke groepen die men later "rechtsen" zou noemen, "falangisten" of "conservatieve christenen". Hun handelwijze contrasteerde sterk met de volslagen onverschilligheid waarmee de Libanese moslims reageerden op de aankomst van de vluchtelingen. Slechts één typisch voorbeeld: vlak bij het vliegveld van Beiroet lag een enorm stuk braakland dat eigendom was van een soennitische grondbezitter. Aan de rand daarvan leefden tienduizenden Palestijnen opeengepakt in tenten en krotten. Maar de vluchtelingen waren gewaarschuwd: wie zich daar durfde vestigen zou prompt neergeschoten worden.

Palestijnen aan de macht

Vijfentwintig jaar later vormden de Palestijnen in Libanon een staat in de staat. Zij stonden boven de wet. Slechts weinige buitenstaanders kunnen zich een beeld vormen van de totale rechteloosheid die daar voor de Libanezen zelf uit volgde. Zij waren overgeleverd aan de willekeur van de fedayeen. Vanaf 1970 voelden de Palestijnen zich zo sterk dat zij op eigen houtje mensen begonnen te arresteren. Zij gedroegen zich als een bezettingsleger in vijandig gebied. Zij voerden willekeurige identiteitscontroles uit en zij konden ongestraft Libanese automobilisten tegenhouden en met de kalasjnikov in de hand hun auto opeisen. Nee, dat was geen diefstal, dat was in het belang van de klassestrijd en de bevrijding van Palestina. De auteur Nicolas Saudray vertelt hoe hij in 1974 in Libanon werd gearresteerd door Palestijnse fedayeen. Zij brachten hem naar een kapperszaak in de buurt, joegen de klanten weg en begonnen hem te ondervragen. Libanese politiemannen die toevallig in de buurt waren durfden niet ingrijpen. Saudray had geen fototoestel, dus de fedyaeen geloofden niet dat hij slechts een gewone toerist was. Ze drongen zelfs binnen in zijn hotel en doorzochten zijn kamer. Niemand waagde het hen iets in de weg te leggen. De schrijver Péroncel-Hugoz maakte in 1972 ongeveer hetzelfde mee: de Palestijnse strijders vonden hem verdacht, want hij had wèl een fototoestel. Hij werd meegenomen en ondervraagd in een garage.

De journalist Antoine Sfeir steunde de beweging van Yasser Arafat en hij schreef herhaaldelijk pro-Palestijnse artikels in L'Orient-Le Jour. Hij werd in 1976 ontvoerd uit zijn hotel in Beiroet. Zijn kidnappers waren leden van de FPLP van George Habasj. Ze blinddoekten hem en brachten hem naar een gebouw in Sabra waar hij aan een nijptangverhoor werd onderworpen. Zijn ondervragers sloegen hem met geweerkolven in het gezicht waarbij hij verschillende tanden brak. Zij eisten niet alleen een volledige bekentenis, maar ze wilden hem ook dwingen zijn geloof af te zweren. Slechts drie staaltjes van Palestijnse willekeur. Drie uit de duizenden. Zo gedragen Palestijnen zich als ze een eigen staat hebben. De les daaruit is nog altijd actueel…

Burgeroorlog

Volgens de media begon de burgeroorlog in Libanon toen een christelijke militie een autobus met Palestijnse vluchtelingen mitrailleerde. Volgens het verhaal waren de inzittenden Palestijnse burgers, voor het merendeel vrouwen en kinderen.
In werkelijkheid gebeurde er het volgende.
Op 13 april 1975 hielden gemaskerde Palestijnse fedayeen van het FPLP in Sabra een militaire parade ter herdenking van de terreuraanslag tegen de kibboets Kiryat Chmoneh, waar hun heldhaftige strijders een baby hadden doodgeslagen door zijn hoofdje tegen een rots te verbrijzelen. Dezelfde dag zou Pierre Gemayel, de leider van de Falange, ingehuldigd worden in de kerk van Aïn Remmaneh. Twee auto's met afgedekte nummerplaten naderden de kerk. Een gendarme hield hen tegen, maar de chauffeur antwoordde : "Ik ben een fedayeen." En dat was voldoende als vrijgeleide. De gendarme durfde niet aandringen. Korte tijd later openden de inzittende van beide auto's het vuur op de menigte voor de kerk. Vier mensen werden gedood en er brak paniek uit. Even later reed een autobus voorbij met fedayeen die terugkeerden van de parade. Leden van een christelijke militie bestookten de bus met automatische wapens. Hierbij werden 24 guerrillastrijders gedood. In tegenstelling tot wat de islamitische propaganda beweerde waren er geen burgerslachtoffers. Evenmin waren er vrouwen of kinderen getroffen. Dat blijkt duidelijk uit de dodenlijst die het FPLP zelf publiceerde.

Het zijn zeker niet de christenen die de burgeroorlog hebben ontketend. Zij waren helemaal niet voorbereid op een militair conflict. Gedurende de eerste drie maanden van de oorlog hadden de maronitische milities slechts één kanon met enkele granaten. Tot eind oktober hadden zij zelfs geen mortieren, terwijl de Palestijnse troepen beschikten over zware wapens van sowjetmakelij: mortieren, veldgeschut, luchtafweerkanonnen, meerloops raketwerpers, zelfs enkele tanks. Het zogenaamde vluchtelingenkamp Tall Zaatar was in werkelijkheid een versterkte vesting, met ondergrondse kazematten, bunkers met geschutskoepels en artilleriestellingen. Daar werden mensen gemarteld in ondergrondse kerkers. Daar werden de slachtoffers van ontvoeringen vastgehouden tot het losgeld was betaald. Van daaruit werden bij het begin van de oorlog de christelijke wijken bestookt met 120 mm mortieren, zonder dat de maronieten het vuur konden beantwoorden.

De slecht gewapende christelijke milities konden Tall Zaatar pas veroveren na een belegering van acht maanden. Niemand vroeg zich af hoe een "vluchtelingenkamp" zo lang kon standhouden. Toen de situatie voor de fedayeen onhoudbaar werd begonnen er discrete onderhandelingen. De Palestijnen kregen de kans zich onder begeleiding van het Rode Kruis uit Tall Zaatar terug te trekken. Ze zouden zelfs hun wapens mogen meenemen. Maar dat voorstel wezen ze af als "een schandelijke vernedering." Tenslotte werd de vesting ingenomen. De Palestijnse krijgsgevangenen werden overgedragen aan het Rode Kruis.

Massamoorden

Het klooster van Deir Achache was reeds lang omgebouwd tot een school, die werd geleid door maronitische monniken. Er waren bijna duizend leerlingen, christenen, maar voor het merendeel moslims. Het onderwijs was voor de meeste studenten volledig gratis. Op 3 september 1975 werd de school bestormd door honderden gewapende moslims. In het gebouw bevonden zich toen drie bejaarde monniken. De jongste was zestig, de oudste drieënnegentig. Eén geestelijke wordt in zijn kamer met messteken gedood, de tweede wordt onthoofd. Zijn lichaam wordt in brand gestoken. De derde, de oudste monnik was blind: de overvallers sneden bij wijze van grap de slagaders van zijn armen door en lieten hem doodbloeden. Daarna staken ze het klooster in brand, plus de schoolbussen en 90 woningen van christenen.

Het stadje Damour telde 15 000 inwoners, bijna allemaal maronieten. Op 10 januari 1976 leek de burgeroorlog er nog ver weg. Er waren geen milities in het stadje. Er werd een processie gehouden waarbij de parochiepriester de huizen zegende, terwijl een kinderkoor religieuze liederen zong. Maar zonder dat de inwoners het wisten werd hun stad omsingeld door Palestijnse troepen, die in de heuvels rondom hun artillerie in stelling brachten. Toen de eerste granaten insloegen was het te laat om te vluchten: de stad was van de buitenwereld afgesneden door minstens tienduizend zwaargewapende Palestijnen. Na drie dagen van beschietingen drongen zij een stadswijk binnen en slachtten er iedereen af die hen in handen viel.


Intussen had de Libanese regering troepen naar Damour gestuurd om de stad te ontzetten. Het geregelde Libanese leger was toen nog niet uiteengevallen in rivaliserende fracties. Maar toen zij Damour naderden sloegen de moslimsoldaten aan het muiten. Zij wilden niet vechten tegen hun islamitische Palestijnse broeders. Het moorden kon ongestraft verdergaan.

Nacht na nacht herhaalde zich hetzelfde scenario: de fedayeen bezetten een wijk in Damour, vermoordden de inwoners en trokken zich tegen de ochtend weer terug. Een deel van de inwoners van Damour kon 's nachts doorheen de Palestijnse linies ontsnappen, en van hen kennen we de gruwelijke details: vrouwen met afgesneden borsten, verminkte lijken die in groteske houdingen in de bomen waren opgehangen. Het lot van de familie Kanaan is misschien symbolisch voor heel het Libanese drama: vijf jaar lang hadden zij onderdak verleend aan een Palestijns gezin. Maar de Kanaans werden allemaal vermoord: de grootvader, de vader, de moeder en de vier kinderen. De laatste overlevenden werden afgeslacht toen de fedayeen de kerk bestormden waar zij een toevlucht hadden gezocht.

Maar de media hadden geen belangstelling voor Damour. De stad kwam slechts één keer in het nieuws, jaren later, toen de Israeli's bij hun invasie in Libanon de stad bombardeerden en er de Palestijnen uit verjoegen. Toen was verontwaardiging algemeen. Niemand vond het toen nodig te herinneren aan de barbaarse manier waarop de Palestijnen de stad hadden veroverd. Arafat heeft zich nooit moeten verantwoorden voor de uitroeiing van de christenen in Damour.

Paspoortmoorden

Een andere reeks misdaden waarvoor de media nooit belangstelling hadden waren de zogenaamde paspoortmoorden. In Libanon stond de godsdienst op het identiteitsbewijs vermeld. Moslimmilities hielden dikwijls willekeurige voorbijgangers tegen voor een paspoortcontrole. Als zij christenen bleken te zijn werden zij ter plaatse doodgeschoten. Honderden, zoniet duizenden maronieten werden op die manier afgemaakt. Maar slechts één geval haalde de media: de dader was toen namelijk een christen en zijn slachtoffers waren moslims. De voorgeschiedenis van deze zaak is typisch voor de Libanese burgeroorlog: twee groepen jongeren uit christelijke families waren doodgeslagen met bijlen en knuppels terwijl zij een route verkenden voor een autorally. De oorlog had toen nog niet heel het gewone leven ontwricht. Twee van de vermoorde jongens waren broers. Hun vader was een journalist met pro-Palestijnse sympathieën. Hij behoorde niet bij één of andere militie. Maar toen hij de dood van zijn twee zonen vernam sloegen bij hem de stoppen door. Met enkele gewapende vrienden trok hij door de straten van Beiroet en begon aan zijn reeks paspoortmoorden tegen moslims. Daarbij vielen 100 doden. Dat kwam wel in de kranten. Men bedacht er zelfs een lugubere naam voor: Zwarte Zaterdag. Die ene, geïsoleerde wanhoopsdaad van een door verdriet krankzinnig geworden vader moest dienen om alle Libanese christenen af te schilderen als fanatici en moordenaars.

Behalve de massamoord in Sabra en Sjatilla was dat de enige keer dat christenen zich op grote schaal te buiten gingen aan wraakakties.

"Progressieve" sjiieten

In september 1983 trokken de laatste eenheden van het geregelde Libanese leger zich onder druk van sjiietische milities terug uit de wijk Mreijé in Beiroet. In hun kielzog verlieten 6000 christelijke families hun huizen. Enkele christenen bleven achter: zij voelden zich relatief veilig omdat op slechts honderd meter van hun huizen een Italiaans onderdeel van de multinationale vredesmacht was ingekwartierd. Nauwelijks waren de laatste Libanese soldaten vertrokken of de strijders van Amal bezetten de wijk. De christenen werden uit hun woningen verjaagd. Twaalf mensen die zich verzetten worden doodgeschoten. Daarna brandden de sjiieten alles plat: 400 huizen, tientallen winkeltjes en kleine bedrijfjes, een klooster en drie kerken. De christenen smeekten de Italiaanse soldaten om hulp, maar die keken toe zonder een vinger uit te steken. Ook Nabih Berri, de leider van Amal, riep zijn manschappen niet tot de orde.

Ook in september 1983 riepen Iraanse fundamentalisten en Libanese sjiieten een autonome islamitische republiek uit in een deel van de Beekavallei. In het stadje Rayak dynamiteerden deze vrome gelovigen na het vrijdaggebed een appartementsgebouw waar christenen woonden. Twee overlevenden huilden onder het puin, maar het Syrische leger belette de burgerbescherming hen uit te graven.

Ook de sjiieten en de Iraanse troepen in Libanon, de gevreesde Revolutionaire Wachters van Khomeiny werden toen door de media "progressieve moslims" genoemd. Dat zij ambassades opbliezen, vliegtuigen kaapten en mensen jaren gegijzeld hielden deed schijnbaar niets ter zake: zij waren "progressief". Dezelfde omschrijving ook werd gebruikt om de Druzen te typeren, een middeleeuwse sekte geleid door feodale families, die een strikt kastenstelsel handhaven.

Nog in de Beekavallei, bij de stad Zahlé, ligt het dorp Kab Elias. Reeds eeuwen woonden christenen en moslims naast en door elkaar. Tot moslims, opgehitst door gewapende Palestijnen, besloten een razzia te houden tegen de "ongelovigen". Hierbij werden 16 christenen gedood en 23 gewond. Een aantal christenen werd gegijzeld en pas vrijgelaten na betaling van een losgeld. Daarna werden de "ongelovigen" uit hun dorp verdreven. De vluchtelingen werden herhaaldelijk het slachtoffer van ontvoeringen en roofovervallen.

Druzische beulen

In het Choufgebergte waren tijdens de burgeroorlog geen christelijke milities actief. De maronieten leefden er zogezegd onder bescherming van de Druzen. Hoe theoretisch die bescherming was bleek reeds in 1977, toen na de aanslag op Kamal Joumblat tientallen maronieten werden vermoord. Maar dat was slechts een prelude voor de pogrom die nu volgde. Christenen werden gekeeld, levend verbrand, aan haken opgehangen, met bijlen in stukken gehakt. Bij de slachtoffers waren ook vele Grieks-orthodoxen en Grieks-katholieken die met heel de burgeroorlog niets te maken hadden. Bij de brug van Kfarnabrakh werden maronieten met een kettingzaag in stukken gezaagd. Eén verminkte gevangene smeekte om een genadige dood: "Genade, dood me alsjeblief." Zijn beul antwoordde: "Nog beetje geduld, eerst zagen we je arm nog af, dan je hoofd." Maronieten werden in groepen bijeengedreven en met handgranaten afgemaakt. Meisjes werden eerst herhaaldelijk verkracht, daarna vermoord. Kerken, kloosters en kapellen werden geplunderd en vernield. Uit meer dan honderd dorpen werden de maronieten verjaagd. Hun plaats werd later door Druzen ingenomen. Alleen al in het dorp Bhandoum werden 500 christenen vermoord. De multinationale vredesmacht bevond zich slechts enkele kilometer verder. Maar ze greep niet in. Zoals één vluchteling uit de Chouf verbitterd opmerkte: "Ze zijn 5000 kilometer ver gekomen om de Palestijnen te beschermen. Ze wilden zich niet eens 10 kilometer verplaatsen om de christenen te redden." Ook het Israëlische leger, dat toen vlakbij was, legde de Druzen geen strobreed in de weg.

Sabra en Sjatilja

Van alle massamoorden die tijdens de Libanese burgeroorlog werden gepleegd zijn alleen die in Sabra en Sjatilja door de media vereeuwigd. Zij pasten in de pro-marxistische en pro-islamitische propaganda: de daders waren immers christenen en de slachtoffers moslims. Er werden 460 mensen vermoord: 109 Libanezen, 328 Palestijnen, verder ook Syriërs en Iranezen. Sommige van de slachtoffers waren waarschijnlijk inderdaad guerrillastrijders en terroristen, maar de meesten waren onschuldige burgers. Er werden ook 15 vrouwen en 20 kinderen vermoord. De rechtstreekse aanleiding tot de aanval op Sabra en Sjatilja was de moord op Bechir Gemayel, die kort na zijn beëdiging als president in zijn paleis werd gedood door een bom die daar was geplaatst door Syrische agenten. Samen met hem kwamen bij de explosie 23 mensen om. En tegelijk werd de laatste hoop op een vreedzame regeling van het Libanese conflict aan flarden gescheurd. Gemayel was één van de laatste politici die niet alleen voor de maronieten maar ook voor vele moslims geloofwaardig was. En natuurlijk lag de verbittering van de christelijke militieleden dieper: velen van hen hadden vrienden en familieleden verloren die waren gesneuveld, vermoord, verkracht, doodgemarteld, omgekomen bij bombardementen op woonwijken. Sabra was een bolwerk van het FPLP van George Habasj. Daar waren jarenlang mensen gevangengehouden en dikwijls gefolterd door de Palestijnen. Dat alles is geen excuus. Het is alleen een verklaring. De aanval op Sabra en Sjatilla was een onvergeeflijke wraakneming van enkele losgeslagen, verbitterde en ongedisciplineerde militieleden. Zij verdienen een zware straf. Maar zij handelden niet op bevel van hogerhand. De maronitische leiders hadden hun volgelingen opgeroepen géén wraakacties te ondernemen. De aanval was geen onderdeel van een geplande operatie. Het was een misdaad van één kleine, geïsoleerde groep. Het heeft geen zin de christelijke gemeenschap in Libanon daarvoor collectief verantwoordelijk te stellen. Zoals Zwarte Zaterdag was ook deze wraakneming een alleenstaand feit. Tegenover deze twee wraakoefeningen staan tientallen systematische en georganiseerde moordpartijen die gepleegd werden door Druzen, Palestijnen, sjiieten, soennieten en Syrische troepen. Maar die werden door de internationale pers verzwegen. Zij waren politiek niet interessant. Sabra en Sjatilla waren dat wel: zij konden gebruikt worden om de vernietiging van het democratische christelijke Libanon aanvaardbaar te maken voor de publieke opinie én zij konden uitgespeeld worden tegen Israël, dat onrechtstreeks verantwoordelijk werd gesteld voor deze misdaad.

Vergeten slachtoffers

In 1977 werd de Druzische leider Kamal Joumblat bij het kasteel van zijn familie gemitrailleerd door handlangers van de Syrische geheime dienst. Uit wraak vermoordden de Druzen 150 christenen, die met de aanslag niets te maken hadden. Daarbij waren ook vrouwen en kinderen. De meesten werden gewoon langs de kant van de weg doodgeschoten door groepen woedende Druzen. Een Druzische voorman verklaarde later: "Onze mannen waren gek van woede. Na de dood van Kamal moesten zij hun woede afreageren." Deze massamoord vertoonde een treffende gelijkenis met de gebeurtenissen in Sabra en Sjatilla: de politieke moord op een gerespecteerd leider die een uitbarsting van blinde en barbaarse represailles ontketende. Maar dit keer waren de daders Druzen en de slachtoffers christenen. Deze massamoord werd niet één keer in de media vermeld. Het contrast met de berichtgeving over Sabra en Sjatilla is veelzeggend. Had U ooit van die episode gehoord? Of van de massamoorden in de Chouf? Van Deir Achache, Damour, de paspoortmoorden, Kab Elias of Mreijé? Al was het maar één keer?

Marc Joris

4 Comments:

Anonymous Anonymous said...

jr6J1z The best blog you have!

5:05 AM  
Anonymous Anonymous said...

prbvZb write more, thanks.

1:16 PM  
Anonymous Anonymous said...

Heel erg bedankt voor deze info.
Rip voor alle christenen die toen zijn omgebracht!!!
Echt verschrikkelijk hoe die palestijnse dieren te werk ginge, en niemand die hielp:S.
Behalve isreal, die niet zo slecht is als ik had ged8!

2:17 AM  
Blogger vanhetgoor said...

De namen die in het artikel worden genoemd klinken nog wel bekend. Destijds waren ze dagelijks op de radio. Echter de verhoudingen en de beweegredenen waren toen niet duidelijk. Nu na zoveel jaar is het begrijpelijk, nu weten we meer dan toen.

Mensen die in destijds in deze materie thuis waren hebben aardig wat steken laten vallen.

Nu weten we dat de Palestijnen betaald werden om terreur te plegen, alles was een vooropgezet plan, dat was toen NIET bekend. Toch heeft de internationale politiek verzuimd om te handelen, net als nu eigenlijk. Nu laat men het weer opnieuw mislopen. In de hoop dat de olieprijzen zullen kelderen als de moslims van ISIS gaan stunten om aan geld te komen.

11:26 AM  

Post a Comment

<< Home